Columns op deze
pagina mogen worden gedownload en/of gekopieerd en geplaatst in uw
eigen clubblad.
De redactie stelt daarbij als voorwaarde dat
U de volgende bron en auteur vermeld:
www.nwfregiosport.nl en www.brambrouwer.nl .
Tevens dient u de auteur per e-mail te
laten weten dat u het artikel plaatst. Voor elk ander gebruik is
toestemming van de auteur nodig.
4 januari 2013
Een glimlach bij Jorien
Verbazing alom als shorttrackster
Jorien ter Mors bij het NK-langebaan 2013 de Nederlandse
schaatssters een lesje geeft. De Enschedesche won drie van de vier
afstanden, terwijl ze op de 500 meter slechts vierhonderdste seconde
tekort kwam voor de winst. Zelfs op de 5000 meter, die ze nooit
eerder reed, troefde ze Olympische en wereldkampioenen moeiteloos
af. Een ontwikkeling die ik met een glimlach en een gevoel van
“zie je wel” aanzag. Ik leg uit waardoor dat kwam.
In 1967
deed ik mee aan het NK-wielrennen op het Adsteegcircuit in het
Limburgse Beek. Daar kreeg ik vlak voor de start gigantisch op mijn
kop van onze ploegleider. Mijn ‘misdaad’: ik had lopend mijn
rugnummer opgehaald bij de enkele honderden meters verderop gelegen
permanance. Hoe ik het in mijn hoofd haalde om vlak voor de start
van het NK zo ver te lopen. Ik was nog nooit zo de les gelezen en
voor mijn gevoel onterecht. Op de schaatstraining – twee keer per
week – deden we twee uur lang immers niets anders dan hardlopen,
schaatsoefeningen, e.d. Hoe zou dit stukje rustig lopen dan slecht
zijn voor mijn fietsen. Ik begreep daar niets van.
Door die
uitbrander was ik als jonge pas beginnende renner in het begin van
de wedstrijd volkomen van slag. Daardoor moest ik tijdens de eerste
beklimming van de Adsteeg al lossen uit het peloton. En alleen
voortploeterend, moest ik enkele ronden later op last van de jury de
wedstrijd verlaten. Voor onze ploegleider was dit hét bewijs dat
hij gelijk had. Het is een schoolvoorbeeld van een
zelf-bevestigende-voorspelling. Immers niet het lopen, maar de
uitbrander was de oorzaak van mijn slechte optreden (we weten
overigens niet hoe het anders gegaan was).
Ook
zwemmen werd destijds als doodzonde voor wielrenners gezien. Een
keer zwemmen kon het hele seizoen doen mislukken (in wielertermen
‘naar de kl..ten helpen’). Omdat zwemmen nooit mijn favoriete
activiteit was, heb ik hier nooit last van gehad.
Dubbele
agenda
Terug naar het schaatsen. Als ondertussen gediplomeerd
schaatstrainer volgde ik in 1981, samen met collega trainer Willen
Visser, een cursus krachttraining bij de NSF (toen nog niet
gefuseerd met het NOC). Naast trainers uit ander sporten, hadden
vooral schaatstrainers grote belangstelling voor deze cursus. In de
pauzes van de bijeenkomsten ontstond een hevig, steeds terugkomend,
dispuut met collega schaatstrainers over fietsen. Ze waren vrijwel
unaniem van mening dat fietsen geen goede trainingsvorm was voor de
zomertraining van schaatsers. Een standpunt dat ik sterk betwiste.
Om hun
visie te ondersteunen gebruikten de trainers allerhande argumenten.
De cyclusfrequentie bij fietsen is hoger, het optimum in de
krachtsontwikkeling ligt anders, de kniehoeken verschillen, et
cetera. Tijdens een van de pauzes kwam een van de schaatstrainer met
het echte argument, dat door vrijwel al zijn collega’s werd
ondersteund. Schaatsers die zomers fietsten konden dat wel eens
leuker gaan vinden dan schaatsen en dan zouden zij die pupillen
kwijt zijn. Een dubbele agenda dus.
Eigen
belang
Volgens mij moeten trainers het met hun pupillen bespreken als ze
denken dat die in een andere sport mogelijk beter tot hun recht
komen. Als ze dat niet doen – om geen pupil kwijt te raken – is
dat slechts in hun eigen belang en niet in dat van die pupil. Dat
laatste moet volgens mij altijd voorop staan. In mijn
schaatstrainerperiode had ik een pupil die op de trainingen altijd
enthousiaste verhaalde over zijn succesvolle loopactiviteiten. Ik
heb hem in overweging gegeven zich op de loopsport te richten, maar
ook gezegd dat hij op mijn trainingen altijd welkom bleef. Hij
volgde mijn advies op en ontwikkelde zich tot een regionale
toploper. Een niveau dat hij waarschijnlijk als schaatser nooit
gehaald had.
Controverse
In dezelfde tijd ontwikkelde het marathonschaatsen zich tot een
serieuze sport. Vrijwel alle langebaan trainers raden hun pupillen
destijds af aan marathons deel te nemen. Dat zou hun langebaanslag
aantasten en daarmee hun 400 meter prestaties. Volgens mij was dat
onzin. Een in honderden uren ingeslepen langebaanslag ben je niet in
één marathon kwijt. En als die slag al enigszins aangetast zou
zijn, zou die aantasting binnen twee rondjes inrijden weer verdwenen
zijn. Deze controverse leidde tot heftige discussies met mijn
collega-trainers. Omdat ik namelijk mijn pupillen wel adviseerde aan
marathons mee te doen (als ze dat zelf wilden), kregen zij problemen
met hun pupillen. Het wedstrijdaanbod voor regionale schaatsers was
immers beperkt, zodat hun pupillen die extra wedstrijden ook wel
wilden. Daar trainden ze immers voor.
Zie
je wel
De triatlon heeft ondertussen duidelijk gemaakt dat zwemmen, lopen
en fietsen elkaar helemaal niet bijten. Fietsen is als
onverbrekelijk element in de zomertraining van schaatsers geïntegreerd
en de maratonneurs van Jildert Anema domineren de vijf en tien
kilometer op de langebaan. En nu blijkt zelfs shorttrack een
uitstekende voorbereiding te zijn voor het langebaanschaatsen. Mag
ik dan met een glimlach een beetje “zie
je wel” gevoel krijgen.
Afsluitend twee opmerkingen
1.
Wielrenners die nooit
hardlopen, maar dat plotseling wel doen forceren spieren die ze
anders nooit gebruiken. Dat verstoort hun voor wielrennen uiterst
belangrijke coördinatie (souplesse). En hoewel ik daar geen
ervaring mee heb, geld dat voor plotseling zwemmen of een andere
sport waarschijnlijk ook. Maar wielrenners die regelmatig
(hard)lopen of zwemmen, et cetera, zullen daar geen last van hebben.
Ook niet als zij dat vlak voor een wedstrijd doen.
2. Ik
beweer niet dat iedere marathonschaatser of shorttrackster (of welke
sporter dan ook) automatisch ook een goede lange baanschaatser is.
Ik wil slechts zeggen dat trainers (en niet alleen schaatstrainers)
minder krampachtig moeten doen als hun pupillen zich ook in een
andere sport(discipline) willen bekwamen. Het maakt ze veelzijdiger,
waarmee hun kans op goede prestaties toeneemt. En de afwisseling
maakt de training leuker en minder mentaal belastend.
Drs.
Bram Brouwer
(sport)psycholoog en mediator
|